In 2018 is het gemiddelde inkomen uit bedrijf bijna 214.000 euro gedaald door fors lagere prijzen van biggen (-30%) en vleesvarkens (-12%). De voerkosten per bedrijf zijn gestegen door hogere prijzen en toename van de bedrijfsomvang.
Het geraamde inkomen uit bedrijf in 2018 komt door de ongunstige prijsontwikkelingen uit op 29.000 euro negatief per onbetaalde aje; het laagste niveau sinds 2007. Het inkomen zakt daardoor ver onder het meerjarig gemiddelde van 2001-2017.
Voor de varkenshouderij is 2018 ronduit slecht verlopen, vooral in de tweede helft van het jaar. Het gemiddelde inkomen uit bedrijf per onbetaalde aje zal in 2018 met 166.000 euro dalen naar circa 29.000 euro negatief per onbetaalde aje. Dat wordt veroorzaakt door 155.000 euro lagere opbrengsten en 59.000 euro hogere kosten per bedrijf.
Naast de gedaalde verkoopopbrengsten is de waarde van de vleesvarkens en vooral biggen op de eindbalans fors lager dan op de beginbalans. De prijsdaling van varkensvlees is vooral het gevolg van het grotere aanbod in de EU, in combinatie met moeizamere export naar China.
Hogere kosten voor voer en mestafzet
De totale bedrijfskosten zijn flink gestegen in 2018, vooral door hogere voerkosten en de grotere bedrijfsomvang. De prijzen van de meeste productiemiddelen zijn hoger dan in 2017. Alleen de betaalde rente en pacht werden iets lager. De kosten van mestafzet stijgen door hogere prijzen en een groter afzetvolume door meer dieren per bedrijf. Een nat voorjaar en een droge zomer waren negatief voor de mestafzet.
De export van mest naar Duitsland verminderde flink door de invoering van strengere milieuregels. Daardoor stegen de mestafzetprijzen voor transport over langere afstand. De totale mestkosten namen met 4.000 euro toe tot bijna 65.000 euro per gemiddeld varkensbedrijf. Alles bij elkaar stijgen de totale betaalde kosten bijna 59.000 euro per bedrijf in 2018.
Inkomensdal
Het inkomen uit bedrijf is nog iets lager dan in het vorige dal in 2015. Het gemiddelde inkomen in verslagjaar 2018 ligt daarmee ruim onder het meerjarig gemiddelde van 2001-2017. De twee voorgaande jaren was er een inkomenspiek, die volgde op twee magere jaren 2014-2015. In de afgelopen twee decennia waren 2005-2006, 2012-2013 en vooral 2016-2017 jaren met gunstige inkomens. Dat geeft aan dat de bekende varkenscyclus met pieken en dalen door schommelingen in vraag en aanbod nog steeds van toepassing is. In het verleden waren er zeker ook magere jaren waarin werd ingeteerd op het eigen vermogen en bedrijven hun productie moesten staken door slechte bedrijfsresultaten of gebrek aan opvolgers.
Die grote schommelingen van de inkomens hangen samen met zowel de verhouding in vraag en aanbod (de varkenscyclus) als andere factoren zoals grenssluitingen door ziekte-uitbraken, voerprijsschommelingen en mestafzetkosten. Varkenshouders hebben de gunstige periode 2016-2017 gebruikt om betalingsachterstanden van voorgaande jaren in te lopen, leningen versneld af te lossen en buffers op te bouwen voor slechtere tijden of nieuwe investeringen te doen voor verbetering van het milieu en welzijn.
Ondanks de opgebouwde buffers in voorgaande jaren zal een deel van de bedrijven dit jaar naar verwachting in financiële problemen komen. Uit de Agro Vertrouwensindex van het derde kwartaal blijkt dat varkenshouders aangeven dat hun liquiditeitspositie te wensen over laat. Vijfentwintig procent van de bedrijven geeft aan krap bij kas te zitten, en bij meer dan 20% van de bedrijven is de liquiditeitspositie zeer krap.
Binnen de totale groep varkensbedrijven zijn grote inkomensverschillen te zien. De biggenprijs speelt in de varkenssector een belangrijke rol bij de verdeling van winst en verlies tussen de verschillende subtypen. De biggenprijs wordt beïnvloed door de verwachte opbrengstwaarde voor de slachtvarkens, zodat prijsschommelingen van slachtvarkens deels worden afgewenteld op de biggenprijs. Dit resulteert erin dat het inkomen van zeugenhouders over de jaren sterker fluctueert dan dat van vleesvarkenshouders.
Alleen vleesvarkensbedrijven positief inkomen
In 2018 realiseren alleen de vleesvarkensbedrijven nog een positief inkomen van 26.000 euro per onbetaalde aje doordat de kosten voor biggen fors daalden. Toch daalden deze kosten minder dan de opbrengsten van vleesvarkens. De 30% prijsdaling van biggen is echter ook de oorzaak van de forse inkomensdaling op zeugenbedrijven. Die inkomens dalen met 286.000 euro naar 86.000 euro negatief per onbetaalde aje in 2018. Ook de inkomensdaling op gesloten varkensbedrijven is fors, waardoor die varkenshouders geconfronteerd worden met een negatief inkomen van gemiddeld 39.000 euro per onbetaalde aje.
Hun inkomen ligt daarmee tussen die van de zeugenbedrijven en vleesvarkensbedrijven omdat ze wel het nadeel hebben van de 12% lagere vleesvarkensprijzen. Deze bedrijven hebben niet het voordeel van de 30% goedkopere biggenprijzen, omdat ze hun eigen biggen aanhouden tot slachtrijpe vleesvarkens. De meeste bedrijven hebben ook te maken met de sterke waardedaling van vooral de biggen op de eindbalans, door lagere prijzen in december dan voorgaand jaar. Door die verschillen in balanswaarden worden de inkomens verder naar beneden gedrukt.
Opbrengsten en kosten:
Prijs en volume:
Bron: Agrimatie, 18-12-2018