Probiotische reiniging evenaart niet de effectiviteit van de klassieke reiniging en desinfectie, dat blijkt uit het doctoraatsonderzoek van ILVO-UGent medewerkster Kaat Luyckx. In theorie zouden de “goede bacteriën” in probiotica de plaats van ongewenste bacteriën innemen, waardoor klassieke ontsmettingsmiddelen minder vaak gebruikt moeten worden en er dus minder kans optreedt op resistentie. In de praktijk blijkt er echter onvoldoende competitie te zijn tussen de bacteriën: zowel de goede als ongewenste bacteriën hebben voldoende ruimte en voedingsstoffen om zich te ontwikkelen.
De beste strategie blijft dus een grondige reiniging gevolgd door een ontsmetting. Ontwikkeling van resistentie tegen ontsmettingsmiddelen werd in de studie niet aangetoond. Overleving van ongewenste bacteriën bleek eerder te wijten aan onvoldoende reiniging voorafgaand aan desinfectie, of aan mogelijks te lage aanbevolen concentraties ontsmettingsmiddel. Essentieel is een grondige reiniging met warm of koud water, gevolgd door een droogperiode en een klassieke ontsmetting. Een langere leegstand na ontsmetting bleek ook geen extra winst op te leveren.
Ontsmetting van stallen en risico op resistentie
De aanwezigheid van ziekteverwekkende bacteriën in stallen beïnvloedt het optreden van ziektes en sterfte bij dieren. Bovendien vormen bepaalde van deze bacteriën ook een mogelijk risico voor de volksgezondheid: mensen kunnen ziek worden door het eten van besmet vlees. Het is dus belangrijk om deze ziekteverwekkers te bestrijden en de infectiedruk op het veebedrijf zo laag mogelijk te houden. Een goede externe en interne bioveiligheid op het veebedrijf is hierbij van groot belang. Een goede reiniging en ontsmetting (R&O) tijdens de leegstand maakt hier deel van uit.
Recent is er veel aandacht voor mogelijke resistentiemechanismen tegen ontsmettingsmiddelen bij bacteriën. Ondermeer daarom wordt een probiotische reiniging gecombineerd met een probiotische behandeling tijdens de productieronde vaak als alternatief voor een klassieke R&O aangeboden om de overleving en groei van ziekteverwekkende bacteriën tegen te gaan. Het principe is gebaseerd op de idee dat de goede bacteriën die in de stal worden aangebracht de plaats van de ongewenste bacteriën zoals Salmonella, pathogene E. coli,Enterococcus en methicilline resistente Staphylococcus aureus (MRSA) innemen en de ‘communicatie’ tussen bacteriën verstoren. Volgens fabrikanten zouden deze reinigingsmiddelen daarom de hygiëne verbeteren, het antibioticumgebruik doen dalen en de dierprestaties kunnen bevorderen.
Probiotica: de test
ILVO-UGent onderzoekster Kaat Luyckx vergeleek een commercieel probiotisch reinigings- en behandelingsprotocol met een klassiek R&O protocol. Dat gebeurde in de biggenbatterijen van het ILVO. “De bacteriële omgevingsbesmetting (infectiedruk), en de gezondheids- en productieparameters van 816 biggen werden gedurende drie opeenvolgende rondes in 6 biggenbatterijcompartimenten opgevolgd”, vertelt Kaat Luyckx. Uit de bacteriologische analyses bleek dat, alhoewel de probiotische reiniging de infectiedruk deels verlaagde, de effectiviteit van de klassieke reiniging en desinfectie niet geëvenaard werd. Het aantal enterococcen, faecale coliformen, E. coli en MRSA lag hoger na probiotische reiniging dan na de klassieke R&O. Hierdoor bestaat er een verhoogde kans op besmetting van pas gespeende biggen. De dierprestaties verbeterden niet en het antibioticumgebruik kon niet worden verminderd met het probiotische protocol. Een mogelijke verklaring is dat er geen competitie optreedt tussen probiotische en ziekteverwekkende bacteriën omdat beide groepen ruimschoots voldoende ruimte en voedingsstoffen hebben in stallen.
Reiniging en desinfectie versus resistentie
Reiniging en desinfectie gebeurt volgens de resultaten van het onderzoek van Kaat Luyckx nog steeds het best op de klassieke manier. Maar welke bacteriën blijven over na reiniging (voor ontsmetting) en na ontsmetting en waarom overleven sommige bacteriën de ontsmettingsstap wel en andere niet? Deze vragen beantwoordde de onderzoekster door middel van een onderzoek in 4 stallen met braadkippen. Ze nam verschillende stalen in de stal, zowel na reiniging als na ontsmetting. Vervolgens werd de identiteit van de dominante bacteriën in deze stalen bepaald. Hieruit bleek dat er voor ontsmetting en na ontsmetting een grote diversiteit aan bacteriën aanwezig zijn, waaronder ook potentieel ziekteverwekkende kiemen voor zowel de mens als gevogelte. Dit toont aan dat zelf na een grondige reiniging en ontsmetting een stal niet steriel is en nog steeds bacteriën herbergt.
Om na te gaan of de bacteriën die overbleven na ontsmetting minder gevoelig waren tegenover het ontsmettingsmiddel, werden testen uitgevoerd op 18 geselecteerde Enterobacteriaceae isolaten en 10Enterococcus faecium isolaten. Het onderzoek toonde aan dat de bacteriën die nog aanwezig zijn na de ontsmetting niet minder gevoelig zijn voor het ontsmettingsmiddel en er dus geen indicaties zijn voor resistentieontwikkeling. Uit de resultaten bleek ook dat de Enterobacteriaceae isolaten in staat waren om de aangeraden concentratie van een ontsmettingsmiddel gebaseerd op waterstof peroxide en perazijnzuur te overleven, onafhankelijk of ze reeds blootgesteld waren aan het ontsmettingsmiddel of niet. “Dit toont aan dat de aangeraden concentratie van dit en mogelijks dus ook andere ontsmettingsmiddelen te laag is voor praktijkomstandigheden”, legt Kaat Luyckx uit. Daarnaast toonden de resultaten aan dat enterococcen geïsoleerd voor en na ontsmetting wel gevoelig waren voor de aangeraden en zelfs lagere concentraties van het ontsmettingsmiddel. “Dit wijst er op dat de overleving van enterococcen en dus ook andere bacteriën na ontsmetting, te verklaren kan zijn door een verminderde werking van het ontsmettingsmiddel door bijvoorbeeld resterend organisch materiaal (=vuil) of resterend water na reiniging”, verklaart Kaat Luyckx. “Achterblijvend vuil zal immers de werking van een ontsmettingsmiddel aanzienlijk verminderen of zelfs teniet doen en het resterende water zal het ontsmettingsmiddel verdunnen naar een lagere concentratie. Een goede reiniging gevolgd door droogperiode voor de ontsmettingsstap is dus van groot belang”, vervolgt ze.
Reiniging en desinfectie: sleutels tot succes
Het belang van de reinigingsstap werd eerder al aangetoond door Kaat Luyckx in een studie waarbij ze het effect van verschillende reinigings –en ontsmettingsprotocollen onderzocht in Belgische braadkippenstallen. Een belangrijke vaststelling in deze studie was dat de reinigingsstap doorgaans voor een sterkere reductie van het aantal kiemen zorgt dan de ontsmettingsstap. Om een goede reiniging uit te voeren, raadt de onderzoekster aan om stallen overnacht in te weken met water vooraleer de eigenlijke reiniging wordt uitgevoerd. Bij die reiniging bleek er geen verschil te zijn tussen een reiniging met warm of koud water. De huidige reinigingsproducten zijn dus genoeg werkzaam met koud water. Anderzijds wordt er bij een reiniging met warm water minder water gebruikt en gaat de reiniging sneller.
Na het ontsmetten wordt een laatste opdroogstap of leegstand gedurende enkele dagen aanbevolen, omdat dan de achtergebleven kiemen verder zouden afgedood worden. Bij tests in biggenbatterijen bleek dat echter weinig effectief. Kaat Luyckx: “De resultaten tonen aan dat een verlengde leegstand van 10 dagen zonder bijkomende bioveiligheidsmaatregelen, de bacteriële stalbelasting niet doet dalen”.
Bron: Instituut voor Landbouw & Visserijonderzoek Vlaanderen