De biestvoorziening is essentieel voor een goede start van de big. Opfok, voorbereiding, werpproces en vitaliteit; een succesvolle biestverstrekking is hier allemaal afhankelijk van. De cijfers spreken voor zich: 72 procent van de biggen die uitvallen in de eerste vier levensdagen hebben onvoldoende biest gehad.
Het eerste wat bijna elke nieuwe boreling binnen krijgt is melk van eigen moeder. De eerste melk die op deze manier tot de pasgeborene komt is colostrum, ook wel biest genoemd. Volgens velen het belangrijkste wat je ooit kunt drinken. Dit laatste geldt zeker ook voor biggen, ook voor hen is biest cruciaal. Sterker nog, als biggen geen of onvoldoende biest binnen krijgen, is de kans op overleving op lange termijn minimaal en neemt de kans op vroege uitval sterk toe. Maar wat zit er nu eigenlijk in deze biest en waarom is dit zo cruciaal voor de gezondheid en overlevingskansen van de biggen?
Antistoffen
Zeugen geven – in tegenstelling tot andere diersoorten – tijdens de dracht geen antistoffen of afweercellen door aan de biggen via de baarmoeder. Dit maakt dat een big hiervoor dus volledig afhankelijk is van biest. En meer belangrijk nog, biest van de eigen moeder. Dit omdat een big alleen in staat is om afweercellen op te nemen van de eigen moeder en dus niet van een pleegmoeder!
Biest bevat antistoffen die in de eerste 24 uur in staat zijn om door de darmwand van de biggen heen in het bloed terecht kunnen komen. Na deze periode sluiten de tight-junctions (ruimtes tussen de cellen) in de darmwand van de biggen en zullen de antistoffen niet meer in het bloed terecht kunnen komen. Biggen zijn pas vanaf een dag of 7 in staat om zelf antistoffen aan te maken, vervolgens duurt het nog meerdere weken voordat de biggen hun afweersysteem volledig op orde hebben. Biest bevat naast antistoffen ook veel energie (uit vet en eiwitten), wat cruciaal is voor de overleving van de biggen.
Herstellen van lichaamstemperatuur
Een pasgeboren big heeft weinig energie reserve (vet) en zal dus zonder opname van biest binnen 12-24 uur sterven. De energie uit de biest heeft de big nodig voor onderhoud, fysieke activiteit (lopen, drinken), warmteproductie/het op peil houden van de lichaamstemperatuur. Een big wordt namelijk geboren met een lichaamstemperatuur van 39 graden, die binnen enkele uren zakt naar 35 graden. Om dit te herstellen is veel energie nodig. Ook de groei in de eerste levensdagen haalt de big uit biest.
Verder spelen biest (colostrum) en melk een centrale rol in de postnatale adaptatie van het spijsverteringskanaal van de big. Vóór de geboorte is de big voor voedingsstoffen afhankelijk van de zeug. Ná de geboorte zal de big zijn voedingsstoffen moeten halen uit de biest/melk. Om dit proces goed te laten verlopen bevat de biest buiten een hoog gehalte aan voedingsstoffen tevens tal van hormonen en andere actieve stoffen, die de groei en ontwikkeling van het darmpakket stimuleren.
Biestproductie
De hoeveelheid biest die een zeug produceert varieert tussen de grofweg 1-5,5 kg, met een gemiddelde rond de 3-4 kg. De variatie in biestproductie kent vele oorzaken. Zo zullen tweede/derde worpszeugen vaak de meeste kilogrammen biest produceren. Maar is dit ook sterk afhankelijk van de conditie van de zeug. Te magere of te vette zeugen zullen minder biest produceren dan zeugen die goed in conditie zijn (13 – 16 mm spek) rond het werpen.
Tevens wordt de hoeveelheid biest ook bepaald door de hoeveelheid aanwezig melkklierweefsel dat melk kan produceren. Door ervoor te zorgen dat het melkklierweefsel zich optimaal ontwikkelt, zou de biestproductie op termijn kunnen worden gemaximaliseerd. Genetica en opfok spelen hier een belangrijke rol in. Gedurende de dracht vindt de melkklierontwikkeling met name plaats tijdens het laatste derde deel van de dracht (vanaf dag 90). Ook in deze periode kan middels onder andere voerstrategie de ontwikkeling gestimuleerd worden. Bijvoorbeeld door het opnemen van lijnzaadolie in het rantsoen.
Speenactiviteit
Na de partus is de hoeveelheid geproduceerde biest/melk mede bepaald door de activiteit aan de spenen. Een ‘kwartier’ waaraan 36 uur niet wordt gezogen zal 50 procent terugvallen in productie en als dit langer wordt dan 72 uur zal een ‘kwartier’ helemaal stilvallen in productie. Dit proces zal zich niet (volledig) meer herstellen gedurende de lopende lactatie. Maar ook in volgende lactaties zal dit een negatief effect hebben op de productie van desbetreffende kwartier! Het is dus voornaam om met name bij jonge zeugen de uiers vol te leggen zodat alle spenen voldoende gestimuleerd worden.
Elke levend geboren big extra zal bij hoogproductieve zeugen resulteren in 20-40 gram minder biestopname over elke big uit de toom.
Biestopname
Vitale biggen stimuleren de productie meer. Tussen het geboorteproces en de vitaliteit liggen verschillende relaties. Biggen die langer onderweg zijn of afbiggen met een verlengde tussenbigtijd, zijn minder vitaal en nemen minder goed biest op. Maar ook de uniformiteit van de een toom speelt een rol. Hoe beter de uniformiteit, des te beter de biestopname. Een goede biestopname verhoogt de overlevingskans van de jonge biggen en zal zorgen voor een betere ontwikkeling en groei van de biggen. Maar wat is nu een goede biestopname en hoe kunnen we dit meten?
Onderzoek toont aan dat 72 procent van de biggen die uitvallen tijdens de eerste 4 dagen geen colostrum heeft opgenomen.
Grote kans op uitval
Biggen moeten minstens 160-170 gram biest opnemen per kilogram geboortegewicht, met een ‘optimum’ van minimaal 250 gram biestopname per big. Zeker bij grote tomen zal dit een probleem zijn; aangezien de biestproductie niet geassocieerd is met het aantal levend geboren biggen. Dat wil zeggen dat het volume aan biest niet mee stijgt met het groter worden van de tomen. Elke levend geboren big extra zal bij hoogproductieve zeugen resulteren in 20-40 gram minder biestopname over elke big uit de toom. Als we dit doorrekenen produceert zo’n 30 procent van de zeugen onvoldoende colostrum voor de overleving van al haar biggen; ervan uitgaande dat het colostrum gelijkmatig over de biggen wordt verdeeld. Biggen die onvoldoende biest binnen krijgen hebben een aanzienlijk grotere kans op uitval tijdens de kraamstalperiode. Zo toonde onderzoek aan dat 72 procent van de biggen die uitvallen tijdens de eerste 4 dagen geen colostrum heeft opgenomen.
Invloed van omgevingsfactoren
Biggen die minder dan 290 gram biest opnemen wegen gemiddeld bijna 2 kilogram lichter op 42 dagen leeftijd; dan biggen die meer dan 290 gram opgenomen hebben. Kortom, voldoende opname van colostrum (en melk) is dus essentieel voor het overleven van de biggen alsook voor de prestaties van de biggen op korte en lange termijn. De biestproductie door de zeug en de biestopname door de biggen variëren sterk wat weer tot gevolg kan hebben dat biggen die later in het werpproces geboren worden een grotere kans hebben om minder biest op te (kunnen) nemen dan de eerstgeboren biggen. Daarnaast hebben ook omgevingsfactoren invloed op de biestopname, te denken aan omgevingstemperatuur en geluid.
Tekst: Max Nuijens – adVee Dierenartsen
Beeld: Twan Wiermans & Ruben Lijzinga