In het najaar van 2020 werd Veepeiler Varken gecontacteerd door de dierenarts van een gemengd bedrijf met 235 zeugen, gelegen in West-Vlaanderen. Het bedrijf had al een tijdje te kampen met een te hoge zeugensterfte. Voor de veehouder was de maat vol. De dierenarts had Dierengezondheidszorg Vlaanderen (DGZ) al enkele zeugen laten ophalen voor autopsie en telkens werd een milt- of leverkwabtorsie vastgesteld. Veepeiler hielp mee zoeken naar de oorzaak en een oplossing. Vandaag, een jaar later, is het bedrijf verlost van deze problematiek.
De bedrijfsdierenarts van het West-Vlaamse bedrijf had al opgemerkt dat de zeugen in te ruime conditie in de kraamstal kwamen. Bovendien was het transitievoeder dat de zeugen kregen bij de overgang van dracht naar lactatie onvoldoende smakelijk, waardoor hun voederopname op dat moment daalde. Als ze vervolgens op twee dagen na het werpen smakelijk lactovoeder kregen, aten ze dit veel te snel op.
Veehouder en dierenarts beslisten daarom om het voeder aan te passen: de zeugen kregen rond het werpen geen transitievoeder meer. In plaats daarvan kregen ze drachtvoeder tot twee dagen na het werpen, waarna ze onmiddellijk overschakelden naar lactovoeder. Dit zorgde ervoor dat de zeugen minder gingen schrokken. Ondanks deze aanpassingen was het probleem niet van de baan. Nog altijd was er een te hoge uitval van de zeugen ten gevolge van torsies.
De hulp van Veepeiler Varken ingeroepen
De veehouder en de dierenarts besloten om de hulp van Veepeiler Varken (DGZ) in te roepen om samen naar andere mogelijke risicofactoren op het bedrijf te zoeken. Als regiodierenarts bij DGZ onderzocht ik in eerste instantie de drinkwaterkwaliteit en het drinkwatermanagement. In de drachtstal hadden de zeugen continue toegang tot drinkwater in een watergoot, maar eenmaal in de kraamstal moesten ze drinken aan een drinknippel. Zeugen kunnen moeite hebben met die overgang waardoor ze in de kraamstal plots minder water opnemen. Dieren die onvoldoende drinken zullen vaak ook minder eten.
Het plaatsen van een watermeter kan helpen om de wateropname te monitoren. Verder nam ik watermonsters ter hoogte van de bron en op verschillende plaatsen in zowel de dracht- als de kraamstal. Het putwater bleek van goede kwaliteit maar eenmaal het water door de leidingen in de stal was gelopen, was het bacteriologisch verontreinigd. Water dat verontreinigd is kan ervoor zorgen dat de dieren minder water opnemen wat dan weer een nadelig effect kan hebben op hun gezondheid.
Tekst: Caroline Bonckaert – DGZ
Beeld: Twan Wiermans