In de herbezinning op het mestbeleid is het van belang om integraal naar leefomgevingsopgaven te kijken. Dat concludeert het PBL in zijn beleidsstudie Quickscan van denkrichtingen voor herbezinning op het mestbeleid.
Deze quickscan is een kwalitatief onderzoek naar de vijf denkrichtingen van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit om de waterkwaliteit te verbeteren en tegelijk de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van het mestbeleid te versterken. Dat startpunt van de herbezinning is begrijpelijk, maar volgens het PBL dreigen hierdoor meekoppelkansen met beleidsopgaven rond stikstof en klimaat te worden gemist.
Het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) werkt aan een herbezinning op het mestbeleid. Het minsterie heeft als doel te komen tot een eenvoudiger mestbeleid met lagere lasten en wil tegelijk de uit- en afspoeling van meststoffen verminderen om waterkwaliteitsdoelen te realiseren. De minister van LNV heeft dit in 2019 in een brief aan de Tweede Kamer kenbaar gemaakt. Een werkgroep onder regie van het ministerie van LNV heeft vijf denkrichtingen geformuleerd voor het toekomstig mestbeleid. Op verzoek van het ministerie geeft het PBL in deze studie via een quick scan een kwalitatieve beschouwing van deze denkrichtingen.
Vijf denkrichtingen voor mestbeleid
De vijf door LNV voorgelegde denkrichtingen variëren op twee uitgangspunten. Ten eerste verschillen de denkrichtingen in de mate waarin de overheid dan wel de boer bepaalt hoe het mestbeleid uitgevoerd wordt. Ten tweede verschillen zij in de mate waarin het mestbeleid op een generieke of (bedrijfs)specifieke leest geschoeid is. De verschillende denkrichtingen zijn door LNV (Kamerstuk 33 037, nr. 360) als volgt beknopt omschreven:
- ‘Eenvoudig: een simpel, generiek stelsel. Voor iedereen geldt hetzelfde. De lust maar ook de last wordt verdeeld over de sector. Dit leidt tot een lagere uitvoeringslast.
- Risicogericht: beleid wordt toegespitst op wat waar nodig is, dit geeft elders ruimte. Zo kan beleid worden toegespitst op gebieden waar een opgave ligt omdat het risico van uitspoeling daar het grootste is of op bedrijven met een mestoverschot.
- Doelgericht: een ondernemer wordt beoordeeld op het al dan niet behalen van een doel. Meten en monitoring en het tijdig in kunnen grijpen bij mogelijke achteruitgang is hierbij van belang.
- Bedrijfsspecifiek: een ondernemer wordt gestimuleerd in en beoordeeld op zijn bedrijfsvoering. Bijvoorbeeld het zeer efficiënt omgaan met nutriënten. Hoe meer hij doet om het risico op uitspoeling te voorkomen, hoe meer ruimte hij krijgt om te ondernemen.’
De denkrichting risicogericht is vervolgens nog gesplitst in twee varianten:
- Gebiedsgericht: beleid is toegespitst op gebieden waar een opgave ligt omdat het risico van uit- en afspoeling van mestbestanddelen naar het (grond)water daar groot is.
- Sectorspecifiek: beleid is toegespitst op bedrijven met een mestoverschot en/of die uitspoelingsgevoelige gewassen telen.
Meekoppelen
In de huidige opzet van de denkrichtingen spelen de verbetering van de waterkwaliteit en de uitvoerbaarheid van het mestbeleid een dominante rol. Het bredere palet aan beleidsmatige redenen om het mestbeleid te heroverwegen is in de denkrichtingen nog spaarzaam uitgewerkt. Hierdoor worden mogelijk meekoppelkansen met beleidstrajecten rond bijvoorbeeld stikstofdepositie, klimaat of handhaafbaarheid van het mestbeleid gemist. Het verdient de aanbeveling om bij de nadere uitwerking van de denkrichtingen de verschillende leefomgevings- en bestuurlijke aspecten die samenhangen met mest integraler te benaderen.