Stikstof (N) maakt onderdeel uit van een aminozuur en is daarmee noodzakelijk voor de productie van dierlijke producten als vlees, eieren en melk. Het voeren van stikstof in de vorm van eiwit/aminozuren is noodzakelijk, waarbij uitscheiding onvermijdelijk is.
Binnen de kaders van de Europese regelgeving wordt in Nederland de uitstoot van ammoniak zowel op landelijk niveau als regionaal niveau gereguleerd. Hoe kan die uitstoot per dier worden beperkt door middel van aanpassingen in het voeren?
Stikstofemissie; mest of urine?
Eiwit dat wordt uitgescheiden via de mest is het niet-verteerde eiwit uit het voer, plus een deel microbieel eiwit. Stikstof wat via de urine wordt uitgescheiden is afkomstig van aminozuren die als energiebron zijn gebruikt. De aminozuren zijn wel verteerd maar niet benut voor onderhoud, groei of melkproductie, hierdoor wordt stikstof uitgescheden in de vorm van ureum. Hoewel zowel mest als urine stikstof bevat, is de impact op de belasting van het milieu verschillend. Mesteiwit komt langzaam vrij en speelt in de huidige stikstofproblematiek een beperkte rol. Ureum, daarentegen, wordt door urease omgezet in ammoniak (NH3) en kan daardoor vervluchtigen via de lucht.
Ammoniak ontstaat wanneer urine in contact komt met mest. Door het scheiden van de vloeibare en de vaste fractie van de mest, kan ammoniakemissie worden verminderd, maar in de praktijk is dit lastig. Om de N-emissie te reduceren kunnen er naast stalmaatregelen, ventilatie en luchtwassers, ook voermaatregelen worden getroffen.
Verlaging N-emissie door anders voeren
Er zijn verschillende mogelijkheden die aan de reductie bij kunnen dragen, denk hierbij aan de verlaging van eiwitopname, het verbeteren van de eiwitkwaliteit, de verbetering van de eiwitvertering of een betere eiwitbenutting. Over het algemeen geldt dat een verlaging van 1% (absoluut) ruw eiwit (RE) in het voer resulteert in 10% minder ammonium (NH4OH) in (drijf)mest wat leidt tot 12.5% minder ammoniak (NH3) emissie (WUR rapport 591).
Grondstofkeuze speelt een belangrijke rol in de verlaging van N-emissie. Kwalitatief betere eiwitbronnen hebben een betere eiwitvertering en –benutting en daardoor een lagere N-emissie. De kwaliteit is voor een groot deel afhankelijk van de verteerbaarheid van de grondstof, het aandeel aminozuren in het eiwit en het aminozuurprofiel. Bewerkingsprocessen, zoals malen en pelleteren, kunnen de eiwitverteerbaarheid positief beïnvloeden.
Voeren naar behoefte
Door te voeren naar de behoefte van het dier kan men de juiste hoeveelheden aminozuren met het juiste profiel voeren. Hierdoor verbetert de benutting van het eiwit en is er dus een lager overschot en minder N-emissie. Het belangrijkste is weten wat je voert; dus het meten is weten. De specifieke behoefte is afhankelijk van omstandigheden waardoor het meten extra belangrijk is.
Uit studies van SFR is gebleken dat door het formuleren van voer op basis van verteerbare aminozuren het ruw eiwitgehalte in varkensvoeders kan worden gereduceerd, zonder een negatief effect op de prestaties en met zelfs een positief effect op voeropname en darmgezondheid. Door een verlaging in de hoeveelheid ruw eiwit en door kwalitatief betere eiwitbronnen te gebruiken in het voer zal er minder onverteerd eiwit de dikke darm bereiken, waardoor de schadelijke eiwitfermentatie wordt beperkt en er minder problemen zijn met diarree.
Er kan op verschillende manieren worden ingespeeld op het voeren naar behoefte, zo kan er gebruik gemaakt worden van geconcentreerde voeders, fasevoedering worden toegepast en als ideaal toekomstbeeld; precisievoedering.
In geconcentreerd voer wordt meer gebruik gemaakt van betere kwaliteit eiwitbronnen, wat zorgt voor een betere vertering en benutting van het eiwit. Fasevoedering wordt nu al toegepast om de prestatie van het dier te verbeteren en/of op de voerkosten te besparen. Doordat met fasevoedering de dieren beter naar aminozuurbehoefte worden gevoerd, kan dit ook helpen om de stikstofemissie te verminderen. Doordat jonge dieren een lagere (RE) vertering hebben is het gebruik van kwalitatief betere eiwitbronnen noodzakelijk waardoor de verlaging van stikstofemissie voornamelijk in de start en groeifase plaatsvindt. Doordat er in de eindfase vaak voor een minder goed verteerbare eiwitbron wordt gekozen is hier het effect beperkt. Precisievoedering gaat nog een stap verder dan fasevoedering, hierbij wordt naar de behoefte per dag van het individuele dier gekeken en gevoerd. Precisievoedering wordt momenteel niet of nauwelijks in de praktijk toegepast, maar is een ontwikkeling die zeker in de gaten gehouden moet worden.
Overige maatregelen
Naast eiwitgehalte, het gebruikt van synthetische aminozuren en eiwitkwaliteit zijn er nog een aantal andere voermaatregelen die kunnen worden toegepast, zoals niet zetmeel koolhydraten (NSP) en de elektrolytenbalans van het voer. De opname van (extra) NSP aan het voer zorgt voor een verschuiving van de N-emissie via de urine naar een N-emissie via de mest. Voor elke toename van 10% NSP neemt de N-emissie met 12% af. Daarnaast resulteert de toevoeging van NSP in een verlaging van de pH in de mest. Doordat de verzuring van mengmest ervoor zorgt dat de ammoniak minder snel vervluchtigt, zorgt een verlaging van pH 7 naar 6 voor 10% minder emissie. Door het gebruik van benzoëzuur of het toepassen van een lage dEB in voeders zal de pH van urine en daarmee de pH van de mengmest worden verlaagd.
De stikstofdiscussie moet vooral gaan over verlagen van de N-emissie via urine (ureum), en dus het verbeteren van N-efficiëntie. Het verlagen van ruw eiwit in het voer en het verbeteren van de vertering en benutting van het eiwit heeft daarbij het grootste effect. Hierdoor hebben de maatregelen in relatie tot: grondstofkeuze (kwalitatief betere eiwitbronnen) en grondstofanalyses het grootste effect. Meten is weten. Door de dieren naar de specifieke behoefte te voeren vermindert de N-emissie. Maar ook maatregelen die een effect hebben op de pH van de mengmest kunnen worden toegepast. Echter, de effecten hiervan zijn kleiner dan bij het verhogen van de benutting van het eiwit in het voer.
Bron: SFR