Vanaf 2030 dient jaarlijks 1,6 miljard m3 groen gas in aardgas te worden gemengd. Dit biedt varkenshouders een interessant perspectief om monomestvergisters toe te passen. Echter een uitdaging is de verstrekking van de noodzakelijke vergunningen. Vooralsnog biedt de SDE-subsidie, met name voor investeerders in monomestvergistingsprojecten, zekerheid dat de economische levensvatbaarheid gewaarborgd is.
Demissionair minister voor Klimaat en Energie Rob Jetten legt energiebedrijven de verplichting op om tegen 2030 aardgas te mengen met groen gas. De implementatie van deze bijmengverplichting staat reeds gepland vanaf 2025. Het streven van de minister is om vanaf 2030 een jaarlijkse bijmenging te realiseren van 1,6 miljard m3. Door de bijmengverplichting ontstaat een stijgende vraag naar groen gas en zal de marktwaarde van groen gas, maar met name de waarde van de Garnatie van Oorsprong (GvO’s), fors gaan stijgen. De kans is groot dat de gezamenlijke opbrengsten de huidige SDE-bedragen van € 1,49 per kuub groen gas fors gaan overschrijden. Marktpartijen denken zelfs aan bedragen van € 2 per kuub groen gas. Ondanks deze positieve vooruitzichten gaan de adviesbureaus en de financiers nog steeds uit van het huidige SDE-bedrag van € 1,49.
Hindernissen
Het proces om te komen tot een daadwerkelijke realisatie van een monomestvergister is een lange weg met veel hindernissen. Projectleider Energie bij DLV Advies Rick Kanters spreekt uit ervaring. “Een uitdaging bij het plaatsen van een monomestvergister in de varkenshouderij is de verstrekking van de noodzakelijke vergunningen”, aldus Kanters. De termijn die daarmee gepaard gaat hangt vooral af van de gemeente en de provincie. Met de komst van de Omgevingswet is de voorspelbaarheid van de termijn voor het verlenen niet beter geworden. “We ervaren duidelijke verschillen tussen gemeenten en provincies. Daarbij speelt ook een rol of het een monomestvergister betreft op het eigen erf voor bedrijfseigen mest of een grote gezamenlijke centrale monomestvergistingsinstallatie van meerdere veehouders op één locatie. Veelal zien we juist dat monomestvergisting op eigen locatie (binnen het bouwblok) makkelijker vergund wordt dan een centrale monomestvergister.” Bij een individuele veehouder is de vestiging van een monomestvergister voor bedrijfseigen mest op het erf veelal minder omslachtig mede omdat er geen extra transportbewegingen nodig zijn. In het laatste geval, bij een grote centrale monomestvergister, is het vinden van een geschikte locatie vaak al tijdrovend. Je moet bij centrale monomestvergisting ook rekening houden met meer bezwaren uit de omgeving; het feit dat veel gemeentes en omwonenden niet exact weten wat monomestvergisting is en dat het juist ook voordelen biedt — minder emissies van NH3 en CH4 en productie van groene energie — is dan vaak ook onbekend. Wat betreft de financiering is juist sprake van het omgekeerde. Een bank financiert makkelijker een grotere centrale monomestvergister dan een monomestvergister van een individuele veehouder al dan niet in een groengas-cluster.”
Maak goede afspraken
Bij een groengas-cluster is het op één lijn krijgen van de deelnemende veehouders niet altijd even gemakkelijk. Daarbij moet ook gekeken worden wat de gevolgen zijn wanneer een veehouder met zijn bedrijf stopt als deze deel uitmaakt van een groengas-cluster; de exploitatie van een biogas-netwerk met opwerkstation is immers berekend op een bepaalde hoeveelheid biogas. “Daarmee worden leden van elkaar afhankelijk; het uittreden van een van de leden kan grote gevolgen hebben en er zullen dus vooraf goede afspraken op papier moeten worden gezet”, onderstreept Kanters.
Bij een samenwerking van veehouders in een groengas-cluster is het van belang dat deze binnen een straal van 4 tot 5 kilometer zitten, anders is de investering in het leidingnetwerk voor het transport van het biogas te groot. Nog belangrijker is dat er in de buurt een geschikte aardgasleiding is waar het groengas op kan worden teruggeleverd. Kanters signaleert een toenemende interesse bij varkenshouders in monomestvergisters. “Vooral bij de grotere bedrijven. De uitdaging is om de mest zo vers mogelijk in de installatie te krijgen. In oudere stallen vraagt dat om nogal grote en vaak dure aanpassingen aan het putsysteem.” Een monomestvergister kost ergens tussen € 200.000 tot € 500.000, afhankelijk van type vergister en het vermogen. Monomestvergisting kan al rendabel zijn bij verwerking van 3.000 kuub uurverse mest per jaar.
Gezamenlijke mestverwerking
In het Noord-Limburgse Grashoek loopt een project waarin vijf varkenshouders en één rundveehouder samen met diverse (overheids)instanties de mogelijkheden onderzoeken om te komen tot een gezamenlijke mestverwerking. In welke vorm is nog onduidelijk. Een mogelijke optie is monomestvergisting. De bedoeling is om via een buizensysteem de (verdunde) mest op een centrale plek te krijgen, alwaar deze verder wordt verwerkt. De veehouders zijn gevestigd binnen een straal van circa 1,5 kilometer. Uit dit project blijkt dat het verre van eenvoudig is om het daadwerkelijk van de grond te krijgen. “We zijn inmiddels twee jaar bezig met het haalbaarheidsonderzoek. Eind dit jaar zullen we dit presenteren. Dan duurt het nog circa twee tot drie jaar voordat de mest daadwerkelijk centraal kan worden verwerkt. De drie grootste bottlenecks zijn: het vinden van een geschikte locatie, de haalbaarheid van het leidingtracé en de wet- en regelgeving”, zegt Bart Nevels van het bureau Enter Next Level uit Mierlo die dit project begeleidt. “Essentieel is het om de omgeving erbij te betrekken en op de voordelen te wijzen: minder stankoverlast en de productie van alternatieve energie.”
Gecontroleerde omstandigheden
Bij monomestvergisting wordt een deel van de organische stof in mest door bacteriën omgezet in biogas. Vergisting vindt plaats in elke mestopslag maar in een monomestvergister gebeurt dit onder gecontroleerde omstandigheden. Het geproduceerde biogas wordt vervolgens opgevangen in de gaskap van de vergister. Biogas bestaat gemiddeld uit 60 procent methaan (CH4) en 40 procent koolstofdioxide (CO2). Dit brandbare gas is te gebruiken voor de opwekking van elektriciteit en warmte in een warmtekrachtkoppeling (WKK), of het biogas kan met behulp van een opwerkstation opgewaardeerd worden naar groen gas dat geïnjecteerd kan worden op het aardgasnet. Een opwerkstation is leverbaar vanaf € 500.000. Er zijn nu zo’n 350 koeien of 12.000 vleesvarkens met dagverse mest nodig om dit rendabel te krijgen. Voor monomestvergisting is dagverse en bij voorkeur uurverse mest nodig. Uit onderzoek blijkt dat er bij dagontmesting van varkensmest nog ruim 90 procent van het methaan behouden blijft voor de monomestvergisting. Wanneer de mest een maand in de opslag wordt bewaard, neemt het biogas-potentieel met ongeveer 30 procent af. Echter, in bestaande stallen is dagontmesting niet eenvoudig te realiseren; naast de investering die nodig is voor de stalaanpassingen brengt het vaak ook extra arbeid met zich mee omdat bijvoorbeeld afsluiters handmatig omgezet moeten worden.
Quickscan monomestvergisting
Toch kan monomestvergisting voor varkenshouders een interessante optie zijn. “Voor varkenshouders vanaf 1.700 vleesvarkens of 800 zeugen met dagverse mest is het de moeite waard om met een quickscan te onderzoeken of vergisten en opwaarderen naar groen gas, samen met andere varkenshouders of melkveehouders in een groengas-cluster, een interessante optie is”, geeft Kanters aan. Varkenshouders met nieuwbouwplannen krijgen de tip om in de ontwerpfase rekening te houden met het leveren van dag- of uurverse mest. “Voordat je start met het ontwerp is het verstandig om eerst een quickscan te laten uitvoeren. Je hebt dan een goed beeld van de potentiële opbrengsten en de vorm van monomestvergisten die het beste rendeert en passend is. De openstelling van de SDE++ staat gepland van 10 september 2024 tot en met 7 oktober 2024. Een varkenshouder die overweegt om dit jaar de haalbaarheid van monomestvergisting op het bedrijf verder te onderzoeken, moet er rekening mee houden dat hij zonder verleende omgevingsvergunning geen SDE++ subsidie aan kan vragen. “Het advies is daarom om op tijd te starten met de vergunningsaanvraag; de doorlooptijd van het verkrijgen van een vergunning blijkt lastig te voorspellen. Monomestvergisting wordt een belangrijk onderdeel van de bedrijfsvoering. Naast het financiële aspect ontstaat door het frequent ontmesten minder ammoniak- en methaanemissie in de afdeling. “Dit zorgt voor een beter stalklimaat en minder reductiebehoefte van ammoniak bij de wasser”, sluit Kanters af.
Integrale toekomstaanpak
Een veehouder moet monomestvergisting niet zien als een opzichzelfstaand onderdeel. Het vormt een onderdeel van een integrale toekomstaanpak. Zo levert de noodzakelijke dagontmesting veel voordelen op voor de dieren in de stal. Het klimaat in de stal gaat erop vooruit. Het ammoniakgehalte daalt tot ver onder het gewenste niveau van 20 deeltjes per miljoen. Dat is beter voor de diergezondheid. De zeugen werpen vitalere biggen die goed melk drinken en met de zeug meevreten. Dat scheelt duur bijvoeren. Ze wegen bij spenen wel 10 kilo en groeien daarna en als vleesvarken goed door, omdat ook in hun stallen het klimaat beter is. Met de monomestvergisting en een WKK zijn op een varkensbedrijf genoeg warmte en elektriciteit te produceren voor de eigen behoefte. Op een vleesvarkensbedrijf zal er een warmte-overschot zijn. Dat is prima te gebruiken om de dikke fractie van de mest in te drogen en af te zetten.
Bron: DLV Advies
Beeld: Ter illustratie